3 augustus 2012

“Drie weken op de boot naar Zuid-Afrika”

Op een bankje, vlakbij de picknickplaats in Hazeldonk, raak ik in gesprek met twee goedlachse dames. Ze zijn een beetje moe, verontschuldigen ze zich, want ze hebben elf uur in het vliegtuig gezeten. Daarna meteen op Schiphol een auto gehuurd en nu zijn ze onderweg naar het zuiden.                                                             

“We rijden naar Antwerpen, waar we twee nachten in een omgebouwd klooster slapen en vervolgens door naar Rouen. We hebben een hotel aan het plein waar in 1431 Jean d’Arc levend verbrand is. Een historische plek dus. Dan rijden we terug en gaan we nog een beetje vakantie vieren in Nederland.”                       

De oudste van de twee, Jantje Vogel (85), is geboren in Ter Apel. Haar ouders waren kippenboeren in Groningen. “Ik was verloofd met iemand in Zutphen, maar die ging emigreren naar Zuid-Afrika. In 1954 ben ik op het schip gestapt en hem gevolgd. Ik zat drie weken op die boot. Ik zal nooit de heerlijke geur van het zoute water vergeten. Daar, aan de andere kant van de wereld, hebben we een gezin gesticht. Met de kinderen spreek ik Nederlands. Maar op school hebben ze ook Engels, Afrikaans en Xhosa, een soort kliktaal, geleerd.”                       

Haar dochter, Jacqueline Liebenberg (52), begint te lachen. “Waar klagen we eigenlijk over als we elf uur in het vliegtuig hebben gezeten? Stel je voor dat je weer drie weken op die boot moest!”                                                                                   

Moeder en dochter wonen in Stellenbosch. “De mooiste stad van Zuid-Afrika,” glundert Jacqueline. “Maar ik ben ook graag in Nederland. Dat is natuurlijk het land van mijn ouders.”                                                                                   

De man van Jantje is vier jaar geleden overleden. “Hij heette Jan. Samen waren ze Jan & Jantje. Klinkt mooi hè?” zegt Jacqueline, “Nu reizen mijn moeder en ik vaak samen. Kan ik ook een beetje op haar passen. Want soms valt ze op het trottoir omdat ze niet oplet en in de etalage van een winkel loopt te gluren.”                       

Ze geeft haar moeder een knipoog. “Weet je dat ik al zeker 47 keer naar Nederland ben gevlogen?” zegt Jantje. “De eerste tien jaar ben ik nooit teruggeweest. Maar mijn zoon woont nu hier met zijn drie kinderen. Dan kom ik gezellig logeren.”                                                                                                                       

“En een braai maken, hè mam,” vult Jacqueline aan, “een barbecue.”           

“Ja, want als ik in Nederland ben is het altijd mooi weer,” antwoordt Jantje. Ik kan haar geen ongelijk geven want we zitten inderdaad in het zonnetje.                       

“Weet je wat leuk was,” herinnert Jacqueline zich, “Het WK in 2010. Kaapstad was helemaal oranje. Wat een sfeer brachten die Nederlanders. Haha, geweldig, wij zaten toen ook in het oranje voor de tv. Met tompouchen. Die hebben wij ook in Zuid-Afrika, al zijn ze niet zo lekker als hier.”                                               

Als we richting de huurauto lopen vraag ik of ik nog even in hun kofferbak mag kijken. Die blijkt erg sober. “Er zit nog niks in!” roept Jantje, “we komen met een vrijwel lege koffer want in Nederland gaan we shoppen. Dus op de terugweg zit-ie vol, dan mag je nog eens kijken.” 

© Iris Koppe | website: Alain Otjens