9 augustus 2012

“Ik vind Nederlanders vreselijk aardig”

Bij een benzinepomp, in de buurt van het Zeeuwse Burgh Haamstede, tref ik Hermine (51). Wat een tof wijf, denk ik meteen. Ze heeft paars gelakte nagels en praat plat Vlaams. Op haar hoofd staat een bijpassende paarse zonnebril.                       

Er zit een hond op de passagiersstoel die haar aankijkt alsof hij haar echtgenoot is. Hij lijkt mij ook nauwlettend in de gaten te houden als ik zijn baasje vraag om de kofferbak te openen.                                                                                   

Hermine komt uit Leuven en werkt bij de Dienst Verkeersbelasting in Vlaanderen. Ze rijdt zelf in een redelijk hippe wagen. Ik loop er een rondje omheen en bekijk de velgen. “Daar zou ik ook wel eens de grens mee over willen scheuren,” grap ik. Ondertussen voel ik de ogen van de hond in m’n rug.                       

“Ik ga altijd naar Zeeland op vakantie,” vertelt Hermine, “Daar zijn stranden waar niemand komt. Ik kan dan lekker de hond uitlaten, die mag hier namelijk gewoon los op het strand.”                                                                                   

Hallo, wil ik zeggen, bij ons een beetje de hond komen uitlaten. Ga je eigen strand vervuilen! Maar Hermine praat al weer verder. “De Belgische kust is helemaal volgebouwd. Neem een stad als Oostende. Daar kom ik echt niet graag. Ik hou van die Zeeuwse stilte.”                                                                                               

In mei is Hermine al een week naar Mexico geweest. Maar toen kon Droopy, zo blijkt de hond te heten, niet mee. “Ik vind het gewoon belangrijk dat Droopy erbij is. In Zeeland ken ik een leuk hotelletje voor 67 euro per nacht. Met zwembad en sauna. Huisdieren zijn er ook welkom. Maar zet de naam van dit hotel maar niet in de krant. Anders zit dadelijk heel Vlaanderen daar. Dat wil ik niet.”                                                                                                                                               

De kofferbak is klein en helemaal vol. De auto heeft geen achterbank. “Daarom zit Droopy ook naast me als ik aan het rijden ben. Eigenlijk heel gezellig. Hij kan alleen geen kaart lezen, haha.”                                                                       

Ze heeft onder andere een laptop in haar bagage, zodat ze af en toe eens kan mailen met haar zoon van zestien. “Via internet is hij het best te bereiken,” weet ze inmiddels uit ervaring.                                                                                               

We doen de kofferbak weer dicht. “Wilde uw zoon niet mee op vakantie?” begin ik. Hermine trekt een gezicht alsof ik een hele rare vraag heb gesteld. “Nee natuurlijk niet. Maar dat is normaal als je zestien bent, dan ga je niet met je moeder mee. Daarbij paste hij niet meer in de auto, want Droopy zit al voorin.”            

Als ik aan Hermine vraag of ze Nederlanders niet onaardig en bot vindt, wuift ze dat direct weg. “Nee, ik weet dat dit vooroordeel over jullie volk bestaat, maar ik ben het daar helemaal niet mee eens. Ik vind jullie juist vreselijk aardig. In Zeeland raak ik met iedereen aan de babbel. Dat gebeurt in België nou nooit.”

© Iris Koppe | website: Alain Otjens